Na de carnaval volgt de vasten. In de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw was die periode voor de katholieken aan strenge regels gebonden. Ook voor de kinderen werd er een “vastenactie” bedacht in de vorm van “het vastentrommeltje”.
Askruisje
Na de uitbundigheid van carnaval volgde een periode van soberheid en bezinning. Op Aswoensdag werd een askruisje gehaald in de kerk. Het symboliseerde de vergankelijkheid en moest de gelovige weer bewust maken van de tijdelijkheid van het leven: “stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.”
Vastenperiode
De vastenperiode duurde zesenveertig dagen en eindigde met Pasen. De eerste dag van de vasten, Aswoensdag, was door de kerk aangewezen als een verplichte onthoudingsdag. Datzelfde was van toepassing op de laatste dag van de vasten, Goede vrijdag. Op die speciale dagen mocht slechts één maaltijd gebruikt worden. Op doordeweekse dagen moest je zeer terughoudend zijn met eten en drinken. Dat betekende geen vlees, tenzij je ziek was, en ook geen alcohol. Gelukkig was er toch de mogelijkheid om te genieten. Tijdens de zes zondagen van de vastentijd hoefde niet gevast te worden.
De traditionele vastenperiode verdween met de ontkerkelijking. Als alternatief kwam er het “vrijwillig vasten” in de dieetmaand januari, die trouwens ook een alcoholvrije variant kent: “Dry January”.
Het vastentrommeltje
Voor de kinderen werd er door de kerk in de jaren vijftig van de vorige eeuw een nieuwe vastenregel ingevoerd. Ieder kind kreeg aan het begin van de vasten een snoeptrommeltje. Het handige, luchtdicht afsluitbare Tupperware bakje was in 1962 weliswaar in Nederland geïntroduceerd, het duurde echter nog een tijdje voordat ook de uithoeken van Nederland kennismaakten met dit wonder van vooruitgang. Ondertussen waren de meeste kinderen gewoon blij met een gebruikt blikken trommeltje dat toevallig in huis voorradig was. De “lekkerkes” en “keukskes” die je als kind door de weeks kreeg, gingen als verleidelijke schatten in dat trommeltje. Op zondag mocht het leeg gesmikkeld worden. In sommige gezinnen was men nóg strenger in de leer. De beproeving duurde dan tot paaszaterdag. Pas dan mochten die kinderen zich “begaje” aan de bij elkaar gespaarde “slók”.
Kwade verleidingen
De kerk wilde met het vastentrommeltje kinderen leren om niet toe te geven aan de zondige behoeften en verlangens. Door de vastenoefening, een training voor lichaam en geest, was een kind op latere leeftijd beter in staat om weerstand te bieden tegen de kwade verleidingen van het leven, zo was de gedachte.
Hebben die “vastentrainingen” uiteindelijk het gewenste resultaat gehad? Ook hier geldt waarschijnlijk de waarschuwing: “In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst”.
De inhoud van het trommeltje
Wat kon je in de zestiger jaren zoal tegenkomen in het vastentrommeltje?
- Salmiakpoeder
- Zuurtjes
- Zoethout
- Pepermuntjes (King)
Sjuumke trèkke
En natuurlijk waren er de dropstaafje voor het “sjuumke trèkke”.
Die harde dropstaaf moest je in een flesje water doen. Door flink te schudden loste de drop op en ontstond bovenop het “klitswater” een dikke laag lichtbruin schuim. Dat moest je dan opzuigen. Daarna opnieuw schudden en weer opzuigen. Dat gaf, naast urenlang snoepplezier, ook een diepe afdruk van de flessenhals rond je mond.