Bestaanszekerheid , armoede en de verzorgingsstaat.
Een vraag
Armoedebeleid staat weer op de politieke agenda en bestaanszekerheid is een thema bij de komende verkiezingen. Het thema was ook in de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog zeer actueel. We beginnen onze duik in de armoedegeschiedenis met een vraag. Kent u Marga Klompé?
Armoede
Bij de meeste mensen gaat waarschijnlijk geen belletje (meer) rinkelen.
Toch is ze één van de grondleggers van de Nederlandse verzorgingsstaat. In Herten hebben ze zelfs een straat naar haar vernoemd en ze is opgenomen in de Canon van Nederland. De reden daarvoor is o.a. dat zij zich in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ingezet heeft voor armoedebestrijding en bestaanszekerheid in Nederland.
Levensonderhoud
Marga Klompé (1912 – 1986) werd in 1956, namens de Katholieke Volkspartij (KVP), de eerste vrouwelijke minister van Nederland. De Algemene Bijstandswet uit 1965 was van haar hand. Die wet garandeerde iedere Nederlander een fatsoenlijk levensonderhoud.
Armenwet
In de jaren daarvoor was de uit 1912 stammende Armenwet nog van kracht. Daarin stond dat gemeente verantwoordelijk was voor steun aan mensen met onvoldoende inkomen. Maar ze hoefde pas steun te geven als er geen hulp mogelijk was van familie of liefdadigheidsinstellingen. En áls er steun verleend werd, dan verhaalde de gemeente de gemaakte kosten zoveel mogelijk op de kinderen of kleinkinderen.
Financiële middelen
In 1953 verscheen de roman “De grote zaal” van Jacoba van Velde. Die gaat over een moeder die noodgedwongen in een rusthuis opgenomen wordt, ze kan niet meer voor zichzelf zorgen. Ze heeft echter onvoldoende financiële middelen. Haar dochter, die in Parijs woont, is bij haar op bezoek om alles te regelen. De dochter krijgt dan bezoek van een ambtenaar van Sociale Zaken. Die wijst erop dat ze verplicht is het tekort bij te betalen. We citeren een klein stukje uit het boek: “En als de kinderen maar heel weinig verdienen? Vroeg ik. Dan betalen ze daar ook naar, zei hij. We hebben gevallen waar ze maar een gulden in de week hoeven te geven. Als die mensen maar zo weinig hoeven te betalen, zei ik, dan is een gulden misschien wel een hele som voor hen. Ja, zei hij, soms hebben we grote moeite het van hen los te krijgen.”
Omdat ook de dochter onvoldoende middelen had om alle kosten te vergoeden, werd het weinige dat de moeder bezat verkocht. De opbrengst ging naar Sociale Zaken, zo bepaalde de wet.
In 1961 werd de Wet Beperking Verhaalrecht aangenomen die door Klompé ingediend was. De gemeente kon daarmee niet langer de kosten verhalen op de kinderen.
Persoonlijke ervaringen
De reden waarom Marga Klompé zich zo hard maakte voor die sociale wetten heeft waarschijnlijk te maken met een persoonlijke ervaring. Toen ze nog een kind was werd haar vader ziek. Hij kon daardoor het gezin niet zelf onderhouden. Ze maakte mee hoe vernederend het was om afhankelijk te zijn van de armenzorg. Dat bracht haar tot de opvatting dat de overheid iedere Nederlander een levensonderhoud moet garanderen; niet als een gunst maar als een recht.
Sociale wetten
Na de Tweede Wereldoorlog werd Nederland een verzorgingsstaat. Er werden steeds meer sociale wetten ingevoerd die de bestaanszekerheid voor de Nederlanders garandeerden. Er kwam een Werkloosheidswet (1949) een Ziektewet (1952) een Algemene Weduwen- en Wezenwet (1959) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1968).
Bestaanszekerheid
Marga Klompé wilde met haar wetten een bestaanszekerheid garanderen voor alle Nederlanders. Zij legde daarmee mede de basis voor onze huidige welvaartsstaat. Bestaanszekerheid en armoedebeleid blijken echter nu, decennia later, nog steeds actueel.