Drinkwater komt via het drinkwaterbedrijf WML bij iedereen in huis. Hoe anders was dat, nog niet zo lang geleden.
Waterleiding
We hoeven slechts de kraan open te draaien en zuiver en gezond drinkwater stroomt ons huis binnen. In de jaren vijftig van de vorige eeuw had een groot gedeelte van de plaatsen in onze regio geen waterleiding. Drinkwater werd door de inwoners zelf opgepompt.
Loop naar de pomp
Rond 1900 waren er in Heel een aantal centrale dorpspompen. Water werd met emmers gehaald. In later jaren, tot aan de jaren vijftig werd, vóór de bouw van een huis, een pomp geslagen. Dat gebeurde door een pómpemaeker; de loodgieter zouden we tegenwoordig zeggen. De pomp zat in de keuken en door de pómpezwingel op en neer te bewegen kwam het water omhoog. Het liep uit in een stenen bak: de pómpestein (pompsteen/gootsteen).
Een centrale drinkwatervoorziening
In 1954 werd een plan opgesteld om de Midden Limburgse dorpen op de westelijke Maasoever aan te sluiten op een waterleidingnet. De Beegderheide werd aangewezen als locatie voor een pompstation. Het grondwater werd daar door het fijne zand in de ondergrond gefilterd. Er kon drinkwater van goede kwaliteit opgepompt worden. Vanuit het pompstation ging dat, via een aan te leggen buizensysteem, naar de verschillende gemeenten in de regio.
Plannen en geld
Het karwei moest binnen drie jaar geklaard zijn. De hele operatie ging drie miljoen gulden kosten. De Tweede Kamer kwam er aan te pas om goedkeuring te geven en te zorgen voor een deel van de benodigde gelden. Ook de provincie en de gemeenten droegen een steentje bij.
Het ging om de dorpen Beegden, Haelen, Heel, Panheel, Neer, Roggel, Heythuysen, Leveroy, Baexem, Grathem, Wessem, Thorn, Hunsel, Ittervoort, Neeritter en Ell. In dat gebied, met destijds 25.000 inwoners, lagen 3800 woonhuizen.
Drinkwater uit de kraan
Uiteindelijk werd destijds tachtig procent van de huizen in die gemeenten aangesloten op de waterleiding. De overige twintig procent had pech. Zij lagen te ver van de hoofdleiding en de aansluitkosten werden daardoor te hoog. Zij bleven “zelfvoorzienend” en moesten zelf hun drinkwater oppompen. Uiteindelijk zijn ook de meeste huizen in de buitengebieden aangesloten. Een centrale drinkwatervoorziening werd een basisvoorziening voor alle Nederlanders.