Het kleine café verhaalt over de tijd dat ieder dorp nog meerdere cafés had. Het is de tijd dat Harry en Toke Gijsen uitbaters waren van café “de Tram”.
Foto: Café de Tram in 1957
Het dorpscafé
Cafés zijn langzaam aan het verdwijnen uit de dorpen. Heel kent nog één kroeg, “de Linj”. Die staat te koop dus de toekomst is ongewis. Ergens las ik: “Zonder café ben je geen dorp meer maar een wijk van de gemeente waar je bij hoort”. Hoe anders was dat in het verleden waarin de cafés de huiskamers van het dorp waren; ieder plaatsje was er ruim mee bedeeld.
Het waren ontmoetingsplekken; bij een biertje of jonge klare werden nieuwtjes en roddels gedeeld. Tegenwoordig hebben we daar Facebook, Whatsapp of TikTok voor, maar die kunnen niet tippen aan de geneugten, de behaaglijkheid en de geborgenheid van het dorpscafé van weleer.
Dorpscafés verdwijnen
In de vijftiger en zestiger jaren had Heel maar liefst 8 dorpscafés die tegenwoordig het predicaat Bruin zouden krijgen. Een voor een sloten ze de deuren. Ook “Hotel Sint Joseph”, dat we nu kennen als “de Heere van Heel”, onderging onlangs dit lot. Café de Tram staat al wat langer leeg. De bovenverdieping wordt bewoond. De nummerplaat van een bestelbus op de parkeerplaats doet vermoeden dat het om Poolse arbeidsmigranten gaat. De toekomst van het beeldbepalende pand is onzeker.
Het kleine café
We halen een paar korte herinneringen op aan een tijd die eeuwen achter ons lijkt te liggen; een tijd die gekleurd door het geheugen weleens nostalgisch doet verzuchten: “toen was geluk nog heel gewoon”.
Het waren de jaren dat Harry Gijsen en zijn zus Toke uitbaters waren van “de Tram”, een rustig, huiselijk café waar de klant te gast was, zo’n rustige ontmoetingsplek waar het geluid van de muziek de gesprekken niet overstemde. “Vader Abraham” was er met zijn “kleine cafeetje”, een graag gehoorde jukeboxgast.
Kruutse
Kerk en kroeg waren lange tijd nauw verbonden. Tot ver in de zeventiger jaren spoedden de brave huisvaders zich op zondagochtend van de “Hoogmis” naar de kaarttafels. “Gekruutsjdj” werd er; een kaartspel voor vier personen dat in twee paren gespeeld werd. Het werd “kruutse” genoemd omdat de spelers van een team kruiselings tegenover elkaar zaten. Als een team verloor gaf het een rondje. De glazen kwamen op een afzetruimte onder het tafelblad.
Als de spelronden elkaar te snel opvolgden werd geroepen: “doot mich mer ein sjtuk sjokelaat, veur thoes”. De repen van het merk Jacques lagen in een glazen kastje, achter de toog.
De spaarkas
Rond half een liep het café leeg. Moeder-de-vrouw had het eten op tafel: zondagse “getrokken” rundvleessoep, varkenslapje, erwten en aardappels. Maar eerst werd er nog gespaard. Aan de muur hing de ”spaarkas”, een houten kastje met gleufjes en nummertjes. Iedere spaarder stopte wekelijks een bedrag in “zijn” gleufje. Wie een weekje oversloeg moest boete betalen. Met kermis en carnaval werd de pot uitbetaald en “verteerd”.
Na het vertrek van de kaarters werden de tafels geruimd, glazen gespoeld en de kaarten opgeborgen. De “lopertjes” en de geleegde asbakken kregen weer hun vertrouwde plekje; het kleine café was klaar voor de avondgasten.
Lees HIER een eerder blogverhaal over “de Tram”.